Language/Swedish/Grammar/Personal-pronouns/nl

Uit Polyglot Club WIKI
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
This lesson can still be improved. EDIT IT NOW! & become VIP
Rate this lesson:
0.00
(0 stemmen)

Swedish-Language-PolyglotClub.png
ZweedsGrammaticaComplete 0 tot A1 Zweedse CursusPersoonlijke voornaamwoorden

Voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

Voornaamwoorden zijn woorden die in plaats van een zelfstandig naamwoord worden gebruikt. In het Zweeds zijn persoonlijke voornaamwoorden erg belangrijk. In deze les leer je de persoonlijke voornaamwoorden en hoe je ze in verschillende situaties kunt gebruiken.

Onderwerp voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

De onderwerpvoornaamwoorden worden gebruikt om het onderwerp van de zin aan te geven. Hieronder staan de Zweedse onderwerpvoornaamwoorden:

Zweeds Uitspraak Nederlands
jag [jɑːg] ik
du [dʉː] jij
han [han] hij
hon [huːn] zij (vrouwelijk)
den [deːn] het (onzijdig)
vi [viː] wij
ni [niː] jullie
de [dɔm] zij (meervoud)

Voorbeeldzinnen:

  • Jag är trött. (Ik ben moe.)
  • Hon är svensk. (Zij is Zweeds.)
  • Vi älskar musik. (Wij houden van muziek.)

Object voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

De objectvoornaamwoorden worden gebruikt als het persoonlijke voornaamwoord het lijdend voorwerp van de zin is. Hieronder staan de Zweedse objectvoornaamwoorden:

Zweeds Uitspraak Nederlands
mig [mej] mij
dig [dej] jou
honom [hɔnɔm] hem
henne [hɛnɛ] haar
det [deːt] het (onzijdig)
oss [ɔs] ons
er [æːr] jullie
dem [dɛm] hen (meervoud)

Voorbeeldzinnen:

  • Kan du hjälpa mig? (Kan je mij helpen?)
  • Jag älskar henne. (Ik hou van haar.)
  • De ser oss. (Ze zien ons.)

Bezittelijke voornaamwoorden[bewerken | brontekst bewerken]

De bezittelijke voornaamwoorden geven aan van wie iets is. Hieronder staan de Zweedse bezittelijke voornaamwoorden:

Zweeds Uitspraak Nederlands
min [miːn] mijn
din [diːn] jouw
hans [hans] zijn
hennes [hɛnɛs] haar
dess [dɛsː] zijn/haar/hun (onzijdig)
vår [voːr] onze
er [ær] jullie
deras [dɛras] hun

Voorbeeldzinnen:

  • Det är min hund. (Het is mijn hond.)
  • Vår bil är röd. (Onze auto is rood.)
  • Deras hus är stort. (Hun huis is groot.)

Oefeningen[bewerken | brontekst bewerken]

  • Vertaal de volgende zinnen naar het Zweeds:
  1. Ik hou van Zweedse muziek.
  2. Zij ziet mij.
  3. Onze kat is zwart.
  4. Hun huis is groot.
  • Vertaal de volgende zinnen naar het Nederlands:
  1. Vi älskar svenska filmer.
  2. Min mamma bor i Sverige.
  3. Deras bil är röd.
  4. Jag ser dig.


Andere lessen[bewerken | brontekst bewerken]

Sjabloon:Swedish-Page-Bottom

Contributors

Maintenance script


Create a new Lesson