Language/Dutch/Grammar/Prepositions-of-Place-and-Time

◀️ Order of Adjectives and Adverbs — Previous Lesson

Next Lesson — Reflexive and Possessive Pronouns ▶️

Dutch → Grammar → 0 to A1 Course → Prepositions and Pronouns → Prepositions of Place and Time

Introduction

In this lesson, we will focus on prepositions of place and time in Dutch. Prepositions are essential in any language as they help us describe the position of objects and the timing of events. By understanding and using prepositions correctly, you will be able to express yourself more accurately in Dutch. We will cover a variety of prepositions related to both place and time, and provide you with numerous examples to ensure a thorough understanding of the topic.

Prepositions of Place

Position and Direction

First, let's explore the prepositions that describe the position and direction of objects in Dutch.

1. Op (On)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De pen ligt op de tafel.	De pen ligt op de tafel.	The pen is on the table.
De foto hangt op de muur.	De foto hangt op de muur.	The photo is hanging on the wall.
Het boek ligt op het bed.	Het boek ligt op het bed.	The book is on the bed.

2. Onder (Under)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De kat zit onder de tafel.	De kat zit onder de tafel.	The cat is under the table.
De sleutels liggen onder het kussen.	De sleutels liggen onder het kussen.	The keys are under the pillow.
Het huis staat onder de brug.	Het huis staat onder de brug.	The house is under the bridge.

3. Naast (Next to)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Mijn fiets staat naast de jouwe.	Mijn fiets staat naast de jouwe.	My bike is next to yours.
Het park is naast het museum.	Het park is naast het museum.	The park is next to the museum.
De winkel ligt naast het restaurant.	De winkel ligt naast het restaurant.	The store is next to the restaurant.

4. Achter (Behind)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De auto staat achter het huis.	De auto staat achter het huis.	The car is behind the house.
De kinderen zitten achter de bank.	De kinderen zitten achter de bank.	The children are sitting behind the couch.
Het boek ligt achter de laptop.	Het boek ligt achter de laptop.	The book is behind the laptop.

5. Voor (In front of)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De bloemen staan voor het raam.	De bloemen staan voor het raam.	The flowers are in front of the window.
De kat zit voor de deur.	De kat zit voor de deur.	The cat is in front of the door.
Het schilderij hangt voor de muur.	Het schilderij hangt voor de muur.	The painting is in front of the wall.

Location

Now, let's move on to prepositions that describe the location of objects in Dutch.

1. In (In)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik ben in de kamer.	Ik ben in de kamer.	I am in the room.
De kat ligt in de mand.	De kat ligt in de mand.	The cat is in the basket.
Het boek staat in de kast.	Het boek staat in de kast.	The book is in the cupboard.

2. Op (On)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De vaas staat op de tafel.	De vaas staat op de tafel.	The vase is on the table.
De foto hangt op de muur.	De foto hangt op de muur.	The photo is hanging on the wall.
Het bord ligt op het bed.	Het bord ligt op het bed.	The plate is on the bed.

3. Onder (Under)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De kat zit onder het bed.	De kat zit onder het bed.	The cat is under the bed.
De sleutels liggen onder de stoel.	De sleutels liggen onder de stoel.	The keys are under the chair.
De hond slaapt onder de tafel.	De hond slaapt onder de tafel.	The dog is sleeping under the table.

4. Tussen (Between)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De tv staat tussen de boeken.	De tv staat tussen de boeken.	The TV is between the books.
De kinderen zitten tussen hun ouders.	De kinderen zitten tussen hun ouders.	The children are sitting between their parents.
Het huis ligt tussen de bomen.	Het huis ligt tussen de bomen.	The house is between the trees.

5. Achter (Behind)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De auto staat achter het huis.	De auto staat achter het huis.	The car is behind the house.
De kat zit achter de bank.	De kat zit achter de bank.	The cat is behind the couch.
Het boek ligt achter de laptop.	Het boek ligt achter de laptop.	The book is behind the laptop.

Prepositions of Time

Specific Time

Let's start by learning the prepositions used to indicate specific points in time in Dutch.

1. Op (On)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik zie je op maandag.	Ik zie je op maandag.	I'll see you on Monday.
Het feest begint op acht uur.	Het feest begint op acht uur.	The party starts at eight o'clock.
We gaan uit eten op onze verjaardag.	We gaan uit eten op onze verjaardag.	We're going out for dinner on our birthday.

2. In (In)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik heb een afspraak in mei.	Ik heb een afspraak in mei.	I have an appointment in May.
We gaan op vakantie in de zomer.	We gaan op vakantie in de zomer.	We're going on vacation in the summer.
De vergadering is in de ochtend.	De vergadering is in de ochtend.	The meeting is in the morning.

3. Om (At)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
De trein vertrekt om zes uur.	De trein vertrekt om zes uur.	The train departs at six o'clock.
We ontmoeten elkaar om tien uur.	We ontmoeten elkaar om tien uur.	We'll meet at ten o'clock.
Het concert begint om half acht.	Het concert begint om half acht.	The concert starts at half past seven.

Duration

Now, let's move on to the prepositions used to indicate the duration of time in Dutch.

1. Voor (For)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik heb geslapen voor acht uur.	Ik heb geslapen voor acht uur.	I slept for eight hours.
We hebben gewerkt voor de hele dag.	We hebben gewerkt voor de hele dag.	We worked for the whole day.
Ze heeft gestudeerd voor drie jaar.	Ze heeft gestudeerd voor drie jaar.	She studied for three years.

2. Gedurende (During)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik heb honger gedurende de nacht.	Ik heb honger gedurende de nacht.	I'm hungry during the night.
We hebben veel geleerd gedurende de cursus.	We hebben veel geleerd gedurende de cursus.	We learned a lot during the course.
Ze is op reis geweest gedurende een maand.	Ze is op reis geweest gedurende een maand.	She traveled for one month.

3. Van (From) and tot (To)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik werk van negen uur tot vijf uur.	Ik werk van negen uur tot vijf uur.	I work from nine o'clock to five o'clock.
De winkel is geopend van maandag tot vrijdag.	De winkel is geopend van maandag tot vrijdag.	The store is open from Monday to Friday.
We zijn op vakantie van juni tot augustus.	We zijn op vakantie van juni tot augustus.	We're on vacation from June to August.

Frequency

Finally, let's explore the prepositions used to indicate the frequency of events in Dutch.

1. Elke (Every)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik ga elke dag naar de sportschool.	Ik ga elke dag naar de sportschool.	I go to the gym every day.
We hebben elke week een vergadering.	We hebben elke week een vergadering.	We have a meeting every week.
Ze bezoekt haar familie elke maand.	Ze bezoekt haar familie elke maand.	She visits her family every month.

2. Soms (Sometimes)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik eet soms chocolade als dessert.	Ik eet soms chocolade als dessert.	I sometimes eat chocolate for dessert.
We gaan soms naar de bioscoop op zaterdag.	We gaan soms naar de bioscoop op zaterdag.	We sometimes go to the movies on Saturdays.
Ze komt soms te laat op het werk.	Ze komt soms te laat op het werk.	She sometimes arrives late to work.

3. Nooit (Never)

Examples:

Dutch	Pronunciation	English
Ik drink nooit koffie.	Ik drink nooit koffie.	I never drink coffee.
We gaan nooit naar de discotheek.	We gaan nooit naar de discotheek.	We never go to the nightclub.
Ze heeft nooit een huisdier gehad.	Ze heeft nooit een huisdier gehad.	She never had a pet.

Cultural Insights

In the Netherlands, the usage of prepositions of place and time is similar to other Dutch-speaking regions, such as Belgium and Suriname. However, there may be slight variations in specific phrases or expressions used in different regions.

One interesting cultural aspect related to prepositions of place is the Dutch tradition of "gezelligheid." This untranslatable word refers to a cozy and warm atmosphere, often created by gathering with friends and family in a comfortable space. Prepositions like "in" and "op" are commonly used to describe the location of this gezelligheid, such as "in een café" (in a café) or "op de bank" (on the couch).

When it comes to prepositions of time, the Dutch are known for their punctuality and efficiency. It is common to use the preposition "om" (at) to indicate specific points in time, emphasizing the importance of being on time for appointments and events. This cultural value is reflected in the Dutch saying "Tijd is geld" (Time is money), highlighting the importance of using time wisely and efficiently.

Exercises

Now, let's practice using prepositions of place and time in Dutch!

Exercise 1: Fill in the Blanks

Complete the following sentences by choosing the correct preposition from the options given in parentheses.

1. De sleutel ligt ... de tafel. (op / onder / naast) 2. Ik heb een afspraak ... vrijdag. (op / in / om) 3. Het feest begint ... acht uur. (op / in / om) 4. We gaan uit eten ... ons jubileum. (op / voor / tijdens) 5. De kat zit ... de bank. (achter / voor / tussen)

Solution: 1. De sleutel ligt op de tafel. 2. Ik heb een afspraak op vrijdag. 3. Het feest begint om acht uur. 4. We gaan uit eten voor ons jubileum. 5. De kat zit achter de bank.

Exercise 2: Translate the Sentences

Translate the following English sentences into Dutch, using the appropriate prepositions.

1. The book is on the shelf. 2. We have lunch at twelve o'clock. 3. I will see you in the morning. 4. The party starts at nine o'clock. 5. We go on vacation in the summer.

Solution: 1. Het boek ligt op de plank. 2. We lunchen om twaalf uur. 3. Ik zie je in de ochtend. 4. Het feest begint om negen uur. 5. We gaan op vakantie in de zomer.

Conclusion

Congratulations! You have learned how to use prepositions of place and time in Dutch. By mastering these prepositions, you will be able to describe the position of objects and the timing of events with accuracy and confidence. Keep practicing and incorporating prepositions into your daily conversations to further enhance your Dutch language skills. Veel succes (Good luck)!

Table of Contents - Dutch Course - 0 to A1

• Course Presentation

  ---

Alphabet and Pronunciation

• Vowels and Consonants
• Accent Marks and Stress

  ---

Nouns and Articles

• Gender and Articles
• Plural and Diminutives

  ---

Verbs and Conjugation

• Present Tense and Regular Verbs
• Irregular Verbs
• Modal Verbs

  ---

Adjectives and Adverbs

• Comparison of Adjectives and Adverbs
• Order of Adjectives and Adverbs

  ---

Prepositions and Pronouns

• Prepositions of Place and Time
• Reflexive and Possessive Pronouns

  ---

Family

• Family Members
• Family Life and Relationships

  ---

Food and Drinks

• Food and Ingredients
• Drinks and Beverages

  ---

Travel

• Means of Transport
• Travel Destinations

  ---

Work and Jobs

• Professions and Occupations
• Job Applications and Interviews

  ---

The Netherlands

• Geography and Landmarks
• History and Traditions

  ---

Dutch Customs

• Greetings and Etiquette
• Holidays and Celebrations

Sources

• Dutch Grammar • The Dutch word order
• Dutch vocabulary: prepositions in dutch
• Essential Dutch grammar, syntax and ressources.| Learn Dutch in 1 ...

Other Lessons

• Comparison of Adjectives and Adverbs
• Present Tense and Regular Verbs
• Questions
• How to use “to speak” in Dutch
• The Dative Case in Dutch
• 0 to A1 Course
• Greetings in Dutch
• Modal Verbs
• How to use “must” in Dutch
• Vowels and Consonants

◀️ Order of Adjectives and Adverbs — Previous Lesson

Next Lesson — Reflexive and Possessive Pronouns ▶️